donderdag 25 augustus 2011

Eindconclusies van dit studieverlof

Twee dingen zijn bij mij persoonlijk enorm blijven ‘haken’:

(1) de woorden van Peter J. Tomson die reeds te lezen staan op de achterkaft van zijn boek ‘Als dit uit de hemel is…’:
Ongeveer 2000 jaar geleden ontstond in het Joodse land een beweging die opriep tot ommekeer omdat het Koninkrijk van God ophanden zou zijn. De leider hiervan, Yeshua uit Nazaret, werd door zijn volgelingen als de Messias gezien. Zij zetten zijn prediking voort, ook onder niet-Joden die sympathiseerden met het jodendom. Maar sociale en politieke spanningen dreven Joden en niet-joden uit elkaar. Drie eeuwen later was de Kerk in meerderheid anti-joods.
Eeuwenlang “christelijk” antisemitisme vormde een voedingsbodem voor de Sjoa. Maar leidde de heroriëntering na de Tweede Wereldoorlog werkelijk tot een christelijk geloof dat niet is gebaseerd op de ontkenning van het jodendom? Is de Kerk er – een uitzondering daargelaten – niet nog steeds blind voor dat haar Heilige Schrift puur Joods is?


De vraag stellen is haar beantwoorden. Ondanks de goede bedoelingen van een aantal theologen sinds de Tweede Wereldoorlog, is de Kerk er grotendeels nog steeds blind voor dat haar Heilige Schrift puur Joods is.

(2) de door Joseph Shulam herhaaldelijk aangehaalde woorden van Paulus in Romeinen 3:2: ‘Hun zijn de woorden van God toevertrouwd’.
Het ligt daarom voor de hand, dat wanneer we kijken naar de manier waarop het Joodse volk in haar geschiedenis de Schriften uitlegde, dit ons inzicht zal vergroten.
God heeft zijn Woord aan het Joodse volk toevertrouwd. De Heilige Schrift is door de Joodse wijzen de eeuwen door zorgvuldig bewaard en overgeleverd. De rabbijnen hebben de tekst bewaard en deze begrijpelijk en leesbaar gemaakt voor alle generaties.
De Farizeeën in Jeruzalem waren de eersten die zelf de teksten begonnen te bestuderen om zo de wil van God te leren kennen. Dat was revolutionair: de Bijbel is voor iedereen en niet alleen voor profeten en priesters; ieder mens kan proberen de wil van God te ontdekken door de tekst verstandelijk en logisch te analyseren.

De manier waarop iemand de Bijbel leest wordt voor een belangrijk deel bepaald door zijn culturele achtergrond en door de tijd waarin hij leeft. Zo leest een Jood de Bijbel vanuit zijn Joodse achtergrond anders dan een gelovige uit de heidenen; in grote delen van de ‘katholieke’ wereld vertrouwt men nog altijd op de priester die vertelt wat de wil van God is. Een ander deel van de volgelingen van Yeshua is beïnvloed door de Reformatie; net als de Farizeeën van twintig eeuwen geleden, bestuderen zij zelf de Schriften om zo de wil van God te leren kennen; dat was in beide gevallen revolutionair.

In de geschriften van Lukas worden de Farizeeën veel positiever afgeschilderd dan in de andere evangeliën). In het evangelie zijn het in het bijzonder de Sadduceeën die Jezus weg willen hebben; in Handelingen zijn het met name de Sadduceeën die problemen hebben met de verkondiging van de apostelen.
De wijze van discussiëren in de evangeliën is in het Jodendom heel normaal. Dat Jezus met Farizeese schriftgeleerden debatteert, is een teken dat Hij theologisch met hen verwant is. Al blijven sommigen van hen in zijn ogen geestelijk en moreel ver onder de maat, zegt Hij in Mt. 23:2 heel duidelijk: ‘De schriftgeleerden en de Farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar’.

Paulus benadrukt graag, dat hij een Farizeeër is; hij gaat er prat op, dat hij aan de voeten van de grote Gamaliël heeft gezeten. Als Paulus na zijn arrestatie in Jeruzalem toestemming krijgt om het volk toe te spreken, besluit hij de Farizeeën en de Sadduceeën tegen elkaar uit te spelen, en met succes: ‘Broeders, ik ben een Farizeeër uit een geslacht van Farizeeën, en ik sta hier terecht omwille van de verwachting dat de doden zullen opstaan!’ Een aantal Schriftgeleerden uit de Farizeeën pleit daarop voor Paulus’ vrijlating!
In zijn verdediging ten overstaan van Felix zegt Paulus: ‘Wel wil ik hier verklaren dat ik overeenkomstig de Weg, die zij een sekte noemen, de God van onze voorouders dien en dat ik geloof in alles wat in de Wet en de Profeten geschreven staat; en evenals mijn aanklagers hoop en verwacht ik dat God zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen uit de dood zal doen opstaan’ (vs 14v). In Paulus’ beschrijving is ‘de Weg’ voluit Farizees!

Farizeeën hebben in de christelijke traditie een slechte naam. In onze taal is ‘Farizeeër’ een synoniem voor huichelaar. Dit berust op een pijnlijk misverstand.
Op grond van het voorgaande pleit ik voor een algehele rehabilitatie van de Farizeeën!

Samenvatting en Conclusies onderzoek Handelingen

De persoon van de auteur
Lukas is waarschijnlijk een heiden, een niet-Jood; in de groetenlijst in Kol. 4 wordt in vers 10v gezegd, dat Aristarchus, Markus en Jezus Justus op dat moment de enige Joodse medewerkers van Paulus zijn; daarna worden Epafras, Lukas en Demas vermeld, die dus kennelijk geen Joden zijn. In dat geval is Lukas de enige niet-Joodse schrijver van het Nieuwe Testament.

Opvallende kenmerken in de twee geschriften van Lukas:
(1) de positieve houding ten opzichte van het jodendom en de Tora (nadruk op de wetsgetrouwheid van alle personages in Lukas 1 en 2; verder worden de Farizeeërs veel positiever afgeschilderd dan in de andere evangeliën). Nadrukkelijk worden Jezus en zijn discipelen en ook Paulus geschilderd als wetsgetrouw.
(2) de aandacht voor de rol van godvrezende niet-Joden zoals de anonieme centurio in Lk. 7 en de centurio Cornelius in Hnd. 10; en een derde centurio, de bevelvoerder tijdens de kruisiging komt met een opvallend getuigenis aangaande Jezus: ‘Waarlijk, deze man was rechtvaardig’ (Lk. 23:47).
Jezus heeft dan ook gezegd, dat de verkondiging vanuit Jeruzalem zal uitgaan naar de heidenen (Lk. 24:47v) en dat de apostelen zijn getuigen zullen zijn in Jeruzalem, Judea en Samaria, en tot het einde van de aarde (Hnd. 1:8); in die volgorde. De rode draad in het boek Handelingen is de verkondiging van het Evangelie aan alle volken, vanuit Jeruzalem.

Kortom: hoofdthema’s in het tweeluik van Lukas zijn de positieve betekenis van de Tora (en het genuanceerde beeld van de Farizeeën) plus de respectvolle co-existentie van Joodse en niet-Joodse gelovigen.

Door zowel het eerste als het tweede boek van Lukas kan de hoogedele Theofilus de betrouwbaarheid erkennen van de dingen waarin hij onderricht is (Lk. 1:4). Handelingen is een legitiem vervolg op Lukas’ Evangelie, het is de bevestiging ervan. De schrijver is niet alleen maar geschiedschrijver, ook verkondigt hij een boodschap, over de Heer die in zijn gemeente werkzaam is; zowel in zijn eerste als in zijn tweede boek is hij prediker van het Evangelie. In Handelingen komt dat vooral naar voren in de toespraken. Lukas laat in Handelingen zien, dat het heilswerk van God doorgaat. Dit wordt onderstreept met vele citaten uit de Hebreeuwse Bijbel (veelal uit de Griekse vertaling daarvan, de Septuaginta).
De eerste christenen verwachtten een spoedige doorbraak van het Koninkrijk van God. Als Lukas Handelingen schrijft, geeft hij een beeld van de ‘tussentijd’, tussen Opstanding en Wederkomst: de tijd van de Kerk is ook weer heilstijd. Lukas wil met zijn beide boeken christenen opbouwen en onderrichten en niet-christenen werven voor de Boodschap van het Evangelie.

Ook zou nog meegespeeld kunnen hebben, dat Lukas wil laten zien dat christenen niet staatsgevaarlijk zijn. De positieve rol van romeinse militairen in zijn werk zal Theofilus aan gesproken hebben. Er is wel gesuggereerd dat Lukas zijn boek geschreven heeft als een verdedigingsrede voor Paulus in zijn rechtszaak; dat zou verklaren waarom het geschrift eindigt met Paulus’ aankomst in Rome. Hij benadrukt zowel het eigen bestaansrecht van het nieuwe geloof als de continuïteit met het jodendom. De door anderen gekozen optie om het christendom vrij te pleiten door het jodendom zwart te maken wijst hij af.

Handelingen 15 als scharnierpunt
De tolerantie t.o.v. de gelovigen uit de heidenen zegeviert onder de Joodse volgelingen van Jezus, maar is niet onbegrensd. De vraag wordt acuut welke regels gelden voor gelovigen uit de heidenen. Op de vergadering in Jeruzalem die bekend staat als het ‘Apostelconvent’ wordt vastgesteld, dat gelovigen uit de heidenen zich kunnen beperken tot het naleven van een aantal universele geboden, terwijl de Joodse gelovigen de hele Tora zullen onderhouden. Dit besluit is van centrale betekenis in het boek Handelingen. Een belangrijke conclusie van het Apostelconvent is, dat de Tora geenszins heeft afgedaan, maar heidenen die in de Messias zijn gaan geloven geen Joden behoeven te worden. In de eerste gemeente bleven Joden Joods en niet-Joden bleven niet-Joods en zo aanbidden zij samen dezelfde Heer.

Handelingen en de ‘vervangingsleer’
Traditioneel wordt Handelingen aangevoerd als bewijs, dat God zich van het Joodse volk zou hebben afgekeerd en zich tot de heidenen heeft gericht. De Macedonische oproep tot Paulus, het visioen dat Petrus krijgt op het dak van Simons huis in Jaffa en het massaal toetreden van heidenen tot de gemeente schenen de opvatting te ondersteunen dat God zijn volk had verworpen en zich een nieuw volk had gekozen.
‘Vervangingstheologie’ staat echter lijnrecht tegenover het Woord. Paulus zegt in het begin van Romeinen 11 nadrukkelijk, dat God zijn volk niet verworpen heeft.
En in Jeremia 31:35-37 lezen we: Dit zegt de HEER, die de zon heeft gemaakt als het licht voor de dag, de maan en sterren als de lichten voor de nacht, die de zee opzweept, zodat de golven bruisen, wiens naam is HEER van de hemelse machten: Pas als deze orde ophoudt te bestaan – spreekt de HEER – bestaat ook Israël niet meer, is het niet meer voor altijd mijn volk. Dit zegt de HEER: Zoals de hoogte van de hemel niet gemeten wordt, de diepte van het fundament der aarde niet gepeild, zo verwerp ik niet het nageslacht van Israël om alles wat het heeft misdaan – spreekt de HEER.
Er is gesteld, dat Paulus zich tot de heidenen wendde vanwege de verwerping van zijn boodschap door de synagoge. Het boek Handelingen ondersteunt deze visie in het geheel niet. Hoewel Paulus tot de heidenen gezonden was, ging hij evengoed op Sabbat naar de synagoge en werd daar uitgenodigd om de mensen toe te spreken.
Een van de teksten die vaak gebruikt is om te bewijzen, dat Paulus zich afkeerde van de Joden en zich tot de heidenen wendde, is 13:46v: Maar Paulus en Barnabas zeiden onomwonden: De boodschap van God moest het eerst onder u worden bekendgemaakt, maar aangezien u die afwijst en uzelf het eeuwige leven niet waardig acht, zullen we ons tot de heidenen wenden. Want de Heer heeft ons het volgende opgedragen: “Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken om redding te brengen, tot aan de uiteinden van de aarde.” Paulus citeert hier uit de profetie van Jesaja: Paulus vervult de belofte gegeven aan Israël om een licht voor de heidenen te zijn. Maar overal waar hij komt, gaat hij eerst naar de synagoge en predikt daar; ook als hij uiteindelijk in Rome komt, zoekt hij eerst contact met de Joodse gemeenschap daar.

Het boek Handelingen kan in belangrijke mate gezien worden als een pleidooi voor vrede tussen Joden en heidenen in het Lichaam van de Messias. Hoofdstuk 15 deelt het boek in tweeën.
Het boek wekt de indruk geschreven te zijn om de volgende doelen te dienen:
1) de geldigheid en gelijkwaardigheid van de bediening van Petrus en die van Paulus aantonen
2) de bediening onder de heidenen in het juiste perspectief plaatsen met respect voor de gemeente van Jeruzalem
3) laten zien dat de bediening onder de heidenen deel uitmaakt van Gods plan vanaf het begin en door Jezus zelf is opgedragen
4) uitleggen dat de goddelijke opdracht om het Evangelie te prediken aan te heidenen op geen enkele wijze een bedreiging vormt voor de Joodse identiteit van de apostolische missie of het naleven van de Tora en de Joodse traditie. Tot het laatst toe (28:17) benadrukt Paulus, dat hij niets heeft ‘misdaan tegen ons volk en de gebruiken van onze voorouders niet heeft geschonden.’

‘Messiaanse theologie’

Het overgrote deel van de Messiasbelijdende Joden bevindt zich in de evangelische stroming van het protestantisme, welke enorm gevarieerd is: van Vergadering van gelovigen tot Pinksterbeweging, van Baptist tot uitbundig Charismatisch, van vrije gemeente tot evangelisch-Hervormd. Al deze varianten zijn ook in de Messiaanse beweging aanwezig, maar de verschillen zitten hem in details en uiterlijke vormen; op hoofdlijnen delen ze dezelfde theologie. Het merendeel draagt een ‘evangelisch theologische jas’ om de schouders, die vervaardigd is uit de volgende basismaterialen:
- De geloofsbelijdenissen van de vroege kerk, die spreken over de schepping, de zondeval, de Drie-enige God, de maagdelijke geboorte, de goddelijke ne menselijke natuur van Jezus, zijn dood en opstanding, zijn hemelvaart en zijn wederkomst, de Heilige Geest, de vergeving van zonde, de algemene christelijke kerk, het Laatste Oordeel
- De kernpunten van de Reformatie: sola scriptura, sola fide, sola gratia, solus Christus
- De kenmerken van de evangelische stroming in het protestantisme: nadruk op de Wedergeboorte, het persoonlijke geloofsleven, het werk van de Heilige Geest, Zending en evangelisatie, de verwachting van de Wederkomst en de vestiging van Gods Koninkrijk op aarde

En toch zit deze jas niet lekker. De materialen zijn prima, maar hoe maak je daar nu een jas van die om Joodse schouders past? Een Joodse kleermaker zal er anders mee omgaan omdat hij een andere achtergrond heeft, en omdat zijn klant een Jood is. Joden zullen bepaalde zaken benadrukken die heidenen op een tweede plan hebben geschoven of willen ontkennen; te denken valt aan de rol van Israël in onze tijd, het principe van ‘eerst de Jood en dan de Griek’, het messiaanse vrederijk. En in de benadering van de Schriften zullen Joodse ogen dingen zien die anderen over het hoofd zien.
De messiaanse beweging is verder zo divers, dat het onmogelijk is een uitgewerkt theologisch systeem te schetsen waarin iedereen zich vinden kan. De theologische jas die haar het best om de schouders past, is een veelkleurige mantel als die van Jozef.
Een aantal hoofdlijnen loopt door de hele messiaanse beweging; dat is haar specifieke profiel, dat haar onderscheidt van andere christelijke stromingen. Deze hoofdlijnen zijn aan te geven met de kernwoorden Messias, Volk, Boek, Land en Belofte. Een nadere uitwerking van deze hoofdlijnen is in het kader van dit studieverlof helaas niet meer mogelijk.

woensdag 24 augustus 2011

Joodse theologie van het christendom

De omstandigheden hebben het Jodendom ertoe gedwongen op een bepaalde manier om te gaan met het christendom. Zoals alle religies heeft het een apologetiek (verdediging van de eigen inzichten) en een polemiek (aanval op andere inzichten) ontwikkeld. Maar vanwege de grote druk heeft het Jodendom t.a.v. het christendom nog twee specifieke elementen ontwikkeld:
(1) een defensieve theologie (Het Jodendom heeft theologische posities ingenomen als reactie op christelijke theologische posities; op de betreffende punten voert het Jodendom meer oppositie dan het ooit gedaan had als het christendom niet bestond) en (2) een eigen theologie betreffende belangrijke christelijke ideeën (Het Jodendom zag zich genoodzaakt een eigen theologie te ontwikkelen t.a.v. onderwerpen die niet waren opgekomen als er geen christendom was geweest.)
Zo wordt n.a.v. de leer van de incarnatie en van de drie-eenheid gesteld, dat Yeshua participeert in de goddelijkheid die alleen toekomt aan de Ene God: een menselijk wezen wordt ten onrechte verheven tot de positie van God en als zodanig aanbeden. In de Middeleeuwen discussieerden Joodse schrijvers erover of dit afgoderij was; tegenwoordig zijn de meeste Joodse denkers het erover eens dat het christendom desondanks monotheïstisch is.
Zo heeft het Jodendom ook zijn visie op de Doop. Voor de meeste Joodse denkers geeft de Doop aan, dat het individu de Joodse gemeenschap verlaat en de Christelijke gemeenschap binnentreedt, een initiatierite. De conclusie moet dan wel luiden, dat messiaanse Joden geen Joden meer zijn.
David Stern stelt, dat de messiaans-Joodse gemeenschap haar voordeel moet doen met zowel de Joodse visie op het christendom als met de christelijke visie op het Jodendom.

Zijn ‘Messiaanse Joden’ ‘christenen’?

Op Wikipedia staat overal te lezen, dat messiasbelijdende Joden zichzelf wel als Joden beschouwen, maar dat ze in werkelijkheid gewoon christenen zijn.
In het N.T. worden Joodse gelovigen in Yeshua niet aangeduid als “christenen”. Ze heten volgers van ‘De Weg’ (Hnd. 9:2, 22:4) en ‘Nazareeërs’. Zij zijn natuurlijke takken van de boom waarin de gelovigen uit de heidenen volgens Rom. 11 zijn geënt; zij zijn de oorspronkelijke leden van de gemeenschap waaraan de gelovigen uit de heidenen hebben deel gekregen (Ef. 2:11-16).
Hnd. 11:19-26 vertelt hoe in Antiochië een aantal Joodse gelovigen hun verkondiging van Yeshua als de Messias niet tot Joden beperken, zoals voordien gebruikelijk, maar het Evangelie ook aan de Grieken brachten; andere heidenen die deze nieuwe gelovigen hoorden spreken over de ‘Christos’ (‘Messias’ in het Grieks) noemden hen ‘christianoi’, zoals we in deze tijd sommige mensen ‘Moonies’ noemen of ‘Mormonen’. De term ‘christenen’ is bedacht door heidenen, om heidenen te beschrijven, in een heidense omgeving.
Het woord komt nog twee keer voor in het Nieuwe Testament. In Hnd. 26:24-29 zegt Herodes Agrippa tegen Paulus zoiets als: ‘Je wilt me zeker snel overhalen ‘christen’ te worden?’ Dat was ongetwijfeld de gebruikelijke term aan zijn hof. De derde keer dat het woord in het N.T. gebruikt wordt, is in 1Pt. 4:14-16; Petrus schrijft aan ‘ballingen in de diaspora in Pontus, Galatië’; dat zullen Joodse gelovigen zijn; tegen hen zegt Petrus dat ze zich er niet voor moeten schamen als degenen die hen lasteren hen ‘christen’ noemen.
De term ‘Christen’ heeft voor Joden veelal een negatieve bijsmaak, zoals ‘vervolging’, ‘heiden’, beelden, kaarsen en allerlei katholieke rituelen… waarmee messiasbelijdende Joden uiteraard niet geassocieerd wensen te worden.
In het Nieuwtestamentische woordgebruik is de term “christen” gereserveerd voor heidenen die in de Joodse Messias Yeshua geloven. En als de taal van het N.T. niet Grieks was geweest maar Hebreeuws, zou het woord ‘christen niet bestaan en zouden degenen die in de Messias geloofden eenvoudig ‘Messiaans’ genoemd zijn.

donderdag 18 augustus 2011

Joodse Schriftuitleg (5)

De methode Hekkesh
Hoewel het niet voorkomt in de lijst van zeven uitlegkundige regels van Hillel of in de uitgebreidere versie hiervan van rabbi Ishmael, is er ook nog een belangrijke rabbijnse interpretatiemethode genaamd hekkesh. ‘Hekkesh’ betekent letterlijk: ‘twee stenen tegen elkaar slaan’, wat een metafoor is voor het vergelijken van twee verzen die hetzelfde woordgebruik hebben ten einde iets te leren wat voordien niet bekend was. Deze enigszins gecompliceerde techniek leent zich voor prachtige midrasjim en wordt veelvuldig gebruikt in de Schriften.
Hekkesh vertoont overeenkomst met g’zerah shavah maar is niet hetzelfde. Bij g’zerah shavah worden verzen met gelijkluidende woorden op elkaar toegepast; we leren iets uit een vers en passen dat toe op een ander vers. Maar bij hekkesh worden twee verzen bekeken waarin dezelfde woorden staan, maar men komt tot een compleet nieuwe leerstelling die in beide verzen nog niet te vinden is.
Yeshua maakt steeds gebruik van hekkesh in Mattheüs 5, in het gedeelte van de Bergrede waar telkens gezegd wordt: ‘Gij hebt gehoord dat er gezegd is…, maar Ik zeg u…’ Sommigen gelovigen menen ten onrechte, dat het onderwijs van de Bergrede erop gericht is om de Tora te herroepen of te herzien. Feit is, dat in de rabbijnse literatuur vaker de zin verschijnt: ‘Gij hebt gehoord dat er gezegd is…, maar Ik zeg u…’. Het betekent: ‘Men kan denken dat dit alleen letterlijk geldt (p’shat), maar Ik zeg u, dat het niet alleen letterlijk genomen moet worden, want het heeft veel meer facetten in zich.’ Deze andere facetten houden in dat men kan leren door interpretatie van de remez, drash en sod elementen van een tekst. Men kan alleen dergelijke conclusies trekken door studerend teksten te vergelijken.

Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd (Mt. 5:27v). Hoe kan Yeshua dat zeggen? Hoe kan Hij wellust en overspel gelijkstellen? Door het gebruik van hekkesh. Hij combineert twee van de Tien Geboden ‘Gij zult niet echtbreken’ en ‘Gij zult niet begeren’ en ‘slaat ze tegen elkaar’ om tot de conclusie te komen, dat het verbod op overspel meer inhoudt dan een lichamelijke handeling. Als iemand niet letterlijk de andere geboden breekt, maar dat wel begeert te doen, is hij schuldig.

In Exodus 31:2v staat van Besaleël Ben Uri, een van de kunstenaars die is uitverkoren om de voorwerpen voor de tabernakel te maken, dat hem vier gaven geschonken zijn: wijsheid, inzicht, kennis en de bekwaamheid om ontwerpen te maken. In Exodus 36:1 wordt dit nog eens gezegd, maar dan wordt er een uitdrukking gebruikt die in het Hebreeuws letterlijk betekent: ‘een wijs hart’. In het traditionele rabbijnse denken komt wijsheid uit het hoofd en emoties uit het hart. Volgens de Ramban (Rabbi Moses ben Nachman, Girona 1194 – Israël 1270) is dit een tegenstelling, maar Rashi (Rabbi Shlomo Itzhaki, 1040 – 1105) lost de schijnbare tegenstrijdigheid op door een klassieke hekkesh te maken; hij zei dat ‘kennis’ in werkelijkheid de Heilige Geest was.
Volgens het Nieuwe Testament is de Heilige Geest gegeven om ons te leiden ‘tot de volle waarheid’ (Joh. 16:13). ‘Waarheid’, emet in het Hebreeuws, is opgebouwd uit de eerste, de middelste en de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. De Heilige Geest stelt ons in staat om afzonderlijke elementen samen te stellen tot een nieuw geheel. 'Waarheid' houdt in het Joodse denken ook de bijbehorende emoties in. Dit werpt licht op wat Paulus zegt in 2Kor. 3:6, hoe God ons het vermogen geeft om dienaren te zijn van het Nieuwe Verbond ‘niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend’.
Natuurlijk moet hekkesh zorgvuldig en onder leiding van de Heilige Geest gebruikt worden; conclusies mogen nooit tegen de letter of de geest van het Woord van God ingaan. Maar dan is het een uitstekend gereedschap om de Bijbel in overeenstemming met zijn originele Joodse context te interpreteren en verklaren.

woensdag 17 augustus 2011

Joodse Schriftuitleg (4)

De zeven uitlegregels van Hillel
In de tijd van Yeshua en de apostelen gebruikte de Joodse wereld voor de uitleg van de Tora zeven regels die gecodificeerd werden door Hillel. Deze Hillel leefde van ca. 60 vóór Chr. tot 20 na Chr. (Maar de Jewish Encyclopedia meldt, dat de Talmoed (Sifre, Deut. 357) zijn leven parallel stelt aan dat van Mozes: hij zou geleefd hebben van 110 vóór Chr. tot 10 na Chr., dus 120 jaar; geboren in Babylon, kwam hij op 40-jarige leeftijd naar het land Israël, waar hij na 40 jaar studie 40 jaar actief was als leraar en leider (voorzitter van het Sanhedrin)).
Uiteraard is ook Paulus onderwezen in deze zeven regels door zijn leraar Gamaliël, die een kleinzoon van Hillel was.
Toen ik van deze regels kennisnam, kwam ik al gauw tot de conclusie, dat ik ook wel ‘rabbijnse hermeneutiek’ als hoofdonderwerp van heel mijn studieverlof had kunnen nemen. Ik vind het heel bijzonder hoe creatief men omgaat met teksten om deze actueel en opnieuw relevant te maken.
Dit verslag biedt geen ruimte om de zeven regels van Hillel uitvoerig uit te leggen. We moeten ons beperken tot een korte samenvatting en een aantal ‘krenten uit de pap’. Voor uitvoeriger studie met geïnteresseerden uit de gemeente is een ‘leerhuis’ nodig.

De zeven regels van Hillel zijn:
1. Kal vahomer ( ‘van klein naar groot’) – gevolgtrekking van minder belangrijk naar belangrijker. Kenmerk van dit principe is, dat als dit kleine gebod of principe waar is, dan is het wel duidelijk (‘hoeveel te meer?!’), dat ook het grote principe of gebod dat daarmee samenhangt waar zal zijn.
2. G’zerah shavah (‘gelijk snijden’) – gevolgtrekking door analogie van overeenkomstige uitspraken. De reeds bekende toepassing van een regel op een onderwerp in de Bijbel wordt op grond van een gemeenschappelijke uitdrukking ook toegepast op een ander onderwerp dat ermee in verband staat. G’zerah shavah is in het bijzonder nuttig om halacha te maken als de situatie in de ene tekst duidelijker is dan in de andere.
3. Binyan av mikatuv echad (‘een ‘familie’ van één tekst maken’). Als een bepaalde gedachte gevonden wordt in verschillende passages, kan men conclusies trekken door de passages bij elkaar te zetten; hierbij geldt dat men niet maar willekeurig teksten kan combineren op grond van een woordje dat in beide voorkomt, maar het woord of de zin die de ‘familie’ van teksten verbindt moet de basisgedachte zijn binnen al deze verzen.
- Een prachtig voorbeeld is, wat de schrijver van de Brief aan de Hebreeën doet in hoofdstuk 9: hoofdstuk 8 besluit hij met het citaat uit Jer. 31:31-34 over een nieuw verbond; in 9:11-22 verbindt hij het bloed van de offers en het verbond in de Tora (o.a. Ex. 24:6-8, Lev. 8:15-19, 17:11, Num. 19:4-18) en het begrip ‘verbond’ in Jer. 31 met de discussie over hoe de dood van Yeshua verzoening brengt voor onze zonden. De conclusie van de schrijver is, door al deze teksten met elkaar te combineren, dat er zonder bloedstorting geen vergeving geschiedt; omdat Yeshua Zichzelf offerde, kunnen onze zonden worden vergeven en mogen we deelnemer worden in een nieuw verbond.
4. Binyan av mish’nei ketuvim (‘een ‘familie’ van twee of meer teksten maken’). De toepassing ontstaat uit de combinatie van twee (of meer) verschillende teksten en de begrippen in beide teksten worden toegevoegd aan een ‘familie’ in andere passages. Hebr. 1:5-14 gebruikt dit principe om te bewijzen dat de Messias boven de engelen stond; de schrijver combineert Psalm 2:7 en 2Sam. 7:14 en brengt ze dan samen met veel andere messiaanse psalmen.
5. K’lal uf’rat (‘van algemeen naar het bijzondere’). Een algemeen principe wordt vastgesteld en dan in detail uitgewerkt in een bijzondere situatie. Gen. 1:27 stelt in het algemeen, dat God de mens schiep; 2:7, 21 verbijzondert dit met details over de schepping van Adam en Eva.
6. Kayotzei bo mikamom acher (‘overeenkomst genomen uit een andere passage’); twee passages schijnen met elkaar in tegenspraak, tot ze vergeleken worden met een derde.
7. Davar ha-nilmad me-inyano (‘verklaring verkregen vanuit de context’). Een groot deel van het onderwijs van Paulus is onbegrijpelijk of wordt dratisch verkeerd geïnterpreteerd, tenzij de algehele samenhang wordt bekeken. Zo is het onmogelijk, dat Paulus in Rom. 14 alle voedselwetten ongeldig verklaart.
Als we de context, de samenhang van een tekst negeren, maken we het Woord van God waardeloos, omdat we het dan kunnen verdraaien en het van alles kunnen laten zeggen.

dinsdag 16 augustus 2011

Joodse Schriftuitleg (3)

Voorbeelden van midrasjim in het Nieuwe Testament
Hebr. 11:4 Door zijn geloof had het offer dat Abel aan God bracht meer waarde dan dat van Kaïn. Over Abel wordt dan ook lovend gesproken als over een rechtvaardige – God zelf liet zich prijzend uit over zijn gaven –,en door zijn geloof klinkt zijn stem nog steeds, ook al is hij gestorven. Hoe weet de schrijver van de Hebreeënbrief dat allemaal? Genesis 4:8 zegt slechts: Kaïn zei tegen zijn broer Abel: ‘Laten we het veld in gaan.’ Toen ze daar waren, viel hij zijn broer aan en sloeg hem dood. De ontbrekende informatie nodigt uit tot een midrasj: Hoe wisten ze dat God het offer van Abel aannam, maar dat van Kaïn niet? Wat is er besproken door de beide broers? Philo van Alexandrië zegt dat ze een filosofische discussie hadden en een onbekende Joodse uitlegger zei, dat ze ruzie hadden over aan wie de aarde en de lucht toebehoorden. Een andere rabbijnse verklaring is, dat Kaïn en Abel erover gediscussieerd hebben wiens offer beter was; daar komt Hebr. 11 bij in de buurt.

Bepaalde ‘basisgeboden’ zijn zonder meer duidelijk. Om het gebod tot liefhebben te verstaan, hebben wij geen remez, drasj of sod nodig. Voor andere geboden geldt, dat de tijd waarin wij leven een midrasj behoeft, om het gebod te kunnen toepassen.
Er is in het hele Nieuwe Testament geen tekst te vinden die gebiedt ‘tienden’ te geven aan de gemeente waarvan men lid is en toch zijn er gelovigen die zeggen dat dit een Bijbels voorschrift is. In de Tenach gebiedt God de mensen om tienden te geven aan de Tempel om de priesters en de levieten die daar dienst doen te ondersteunen. De Tempel bestaat niet meer en de huidige pastores zijn niet de priesters en levieten. Hoe weten we dan dat we de pastor of predikant een salaris moeten betalen? Paulus lost dit op in 1Tim. 5:17-18 door een midrasj vanuit de Tora te maken: “Oudsten die goed leiding geven moeten dubbel worden beloond, vooral degenen die zich veel moeite geven voor de prediking en het onderricht. De Schrift zegt immers: ‘U mag een dorsend rund niet muilkorven’ en ‘De arbeider is zijn loon waard.” Zijn eerste bewijs komt uit Dt. 25:14 en het tweede verwijst naar Dt. 24:14v en Lev. 19:13, waar gezegd wordt dat een werkgever zijn personeel hun loon niet mag onthouden. Paulus gebruikt verzen uit de wereld van de landbouw en past die toe op wie in de gemeente van de Messias arbeidt. Dit is een klassieke midrasj.
Paulus zamelt in Griekenland geld in voor de arme gelovigen in Jeruzalem. Anders dan in de Tora wordt er niet bij gezegd, dat geld geven aan de armen een offer aan God is. In Rom. 15:27 zegt Paulus, dat de gelovigen uit de heidenen zo dankbaar moeten zijn voor de geestelijke gaven die zij hebben ontvangen, dat ze gemotiveerd zijn om de arme gelovigen uit de Joden financieel iets terug te geven.

Er zijn vele gewoonten, zowel bij de Kerk als bij Joodse mensen die niet direct een gebod zijn, maar vanuit een voorbeeld in de Schriften komen.
Hebr. 10:25 geeft de instructie om de bijeenkomsten niet te verzuimen, maar er staat niet bij hoe dikwijls die moeten plaats vinden. Orthodox-Joodse komen twee of drie keer per dag samen om te bidden, omdat er drie dagelijkse offers in de Tempel waren. Maar Christenen baseren een wekelijkse samenkomst op de zondag o.a. op grond van het voorbeeld in Hand. 20:7.
Als christenen samenkomen, vormen ze een gemeenschap, breken het brood en bestuderen de Schriften, op grond van het voorbeeld van Hnd. 2:42. Maar daar staat niets over lofprijzing met muziekinstrumenten, dat kan alleen gebaseerd worden op voorbeelden uit het Oude Testament.
Een ander voorbeeld is het vieren van het Avondmaal. Yeshua gebood zijn leerlingen: Doe dit tot mijn gedachtenis; Hij zei niet hoe dikwijls we dat moeten doen. Sommige kerken vieren het dagelijks, andere wekelijks of een paar keer per jaar.
Voorbeelden van de vroege kerk functioneren als een eenvoudige midrasj. In onze tijd en cultuur hebben we midrasjim nodig om tegemoet te komen aan de behoeften van onze eigen culturele samenhang. Dit moet wel heel zorgvuldig gebeuren. Het is hypocriet om te zeggen dat de voorschriften van de Tora hebben afgedaan en voor ons niet meer geldig zijn en er dan toch willekeurig uit te kiezen wat we willen gebruiken voor we de rest weggooien!

maandag 15 augustus 2011

Joodse Schriftuitleg (2)

Christelijke uitleggers gebruiken meestal slechts de normale protestantse hermeneutiek die zich met name concentreert op het meest letterlijk en eenvoudig begrijpen van de tekst (p’shat).
Soms wordt ook gebruik gemaakt van een griekse methode waarin de tekst wordt vergeestelijkt (allegorie). Dan verliest de tekst haar historische betekenis en wordt gemixt met associaties die totaal buiten de tekst staan. Wanneer mensen spreken van een ‘geestelijke betekenis’ van een tekst, dan lopen zij het risico de tekst uit zijn verband te halen of in het wilde weg zonder richtlijnen de tekst te laten zeggen wat men zelf wil!
Als werkelijk de niveaus van Pardes gebruikt worden, kan dit leiden tot goede ‘geestelijke’ conclusies, maar deze moeten wel in overeenstemming zijn met de letterlijke betekenis van de tekst.

Midrasj
Bepaalde ‘basisgeboden’ zijn zonder meer duidelijk. Om het gebod tot liefhebben te verstaan, hebben wij geen remez, drasj of sod nodig. Voor andere geboden geldt, dat de tijd waarin wij leven een midrasj behoeft, om het gebod te kunnen toepassen.
Midrasj is niet zozeer een literaire vorm, maar een manier van denken over de Schrift en een manier van antwoorden op de woorden van de Schrift.
De midrasj richt zich voornamelijk op remez en drasj. Er wordt gezocht naar een diepere bedoeling van de tekst. Het doel is: het Schriftwoord relevant maken voor nu.
De aanwezigheid van overtollige letters, de chronologie van gebeurtenissen, parallelle vertellingen en andere afwijkingen in de tekst worden vaak gebruikt voor de interpretatie van gedeelten van de tekst.
Een anomalie in de tekst moet niet ‘wegverklaard’ worden; ongebruikelijke tekstkenmerken, die opgevat zouden kunnen worden als ‘vergissingen’ of ‘tegenstrijdigheden’ worden door God toegestaan; ze hebben een reden om er te staan en kunnen dienen als katalysator voor midrasj.

Als de Evangeliën of bijvoorbeeld Koningen en Kronieken twee verschillende verslagen optekenen van dezelfde gebeurtenis, moet men niet meteen veronderstellen, dat er een 'synoptisch probleem' ligt. Verschillende mensen schreven vanuit hun eigen gezichtspunt, een volkomen natuurlijk menselijk fenomeen. Gods doel met het accepteren dat beide teksten naast elkaar staan, is om zaken te onderwijzen die niet geschreven zijn in de p'shat. Het associëren van de twee teksten kan de ogen openen voor iets nieuws dat niet nadrukkelijk in de teksten staat. De verschillende elementen samenbrengen is als het mengen van meel, water, eieren en boter om een cake te bakken. Al deze ingrediënten kunnen ook apart gegeten worden, maar smaken lang niet zo goed als een cake. Alleen p'shat gebruiken is als het eten van alleen boter. God staat toe dat de synoptische teksten met de 'problemen' die daarin gevonden worden er staan, zodat de lezer in staat is er een verklarende cake van te bakken door de ingrediënten goed samen te voegen.

Joodse Schriftuitleg (1)

Nogmaals: ‘Hun zijn de woorden van God toevertrouwd’ (Rom. 3:2).
Het ligt daarom voor de hand, dat wanneer we kijken naar de manier waarop het Joodse volk in haar geschiedenis de Schriften uitlegde, dit ons inzicht zal vergroten.
De Farizeeën in Jeruzalem waren de eersten die zelf de teksten begonnen te bestuderen om zo de wil van God te leren kennen. Dat was revolutionair: de Bijbel is voor iedereen en niet alleen voor profeten en priesters; ieder mens kan proberen de wil van God te ontdekken door de tekst verstandelijk en logisch te analyseren.

Paulus was een leerling van de grote leraar Gamaliël die een kleinzoon was van de beroemde Hillel (ca. 50 v.Chr. - ca. 10 n.Chr.), grondlegger van een van de beroemdste Joodse leerscholen.
Paulus heeft de kennis, die hij bij Gamaliël had opgedaan, nadat hij Jezus heeft aangenomen niet weggeworpen, maar veelvuldig benut in zijn brieven. Hij gaat op dezelfde ­ voor ons vaak moeilijk te volgen ­ wijze om met de Schriften als andere Farizeeën. De rabbijnse redeneertrant is op vele plaatsen terug te vinden in zijn brieven.

In de Westerse of Griekse opvatting bestaat ‘waarheid’ alleen maar uit ‘feiten’, maar die vertellen niet het hele verhaal, maar de Joodse definitie van ‘waarheid’ bevat ook de ‘gevoelens’.

Er zijn mensen die zeggen dat zij ‘alleen de Bijbel geloven en niets dan dat’. Het probleem hiermee is dat de Bijbel een boek is dat alleen begrepen kan worden door gewone regels van logica en taal toe te passen die gelden voor de uitleg van alle literatuur.
De Bijbel bevat verschillende genres die elk hun eigen uitlegregels kennen; de krant leest men niet als poëzie en een wetboek leest men niet zoals men een persoonlijke brief leest.
Tijd, plaats en omstandigheden van de lezer beïnvloeden de manier waarop een geschreven tekst wordt gelezen en begrepen.
De Bijbel werd gedurende een periode van ongeveer duizend jaar geschreven, in verschillende talen, door een veertigtal auteurs. Deze aspecten maken de manier van uitleggen gecompliceerd.