donderdag 25 augustus 2011

Samenvatting en Conclusies onderzoek Handelingen

De persoon van de auteur
Lukas is waarschijnlijk een heiden, een niet-Jood; in de groetenlijst in Kol. 4 wordt in vers 10v gezegd, dat Aristarchus, Markus en Jezus Justus op dat moment de enige Joodse medewerkers van Paulus zijn; daarna worden Epafras, Lukas en Demas vermeld, die dus kennelijk geen Joden zijn. In dat geval is Lukas de enige niet-Joodse schrijver van het Nieuwe Testament.

Opvallende kenmerken in de twee geschriften van Lukas:
(1) de positieve houding ten opzichte van het jodendom en de Tora (nadruk op de wetsgetrouwheid van alle personages in Lukas 1 en 2; verder worden de Farizeeërs veel positiever afgeschilderd dan in de andere evangeliën). Nadrukkelijk worden Jezus en zijn discipelen en ook Paulus geschilderd als wetsgetrouw.
(2) de aandacht voor de rol van godvrezende niet-Joden zoals de anonieme centurio in Lk. 7 en de centurio Cornelius in Hnd. 10; en een derde centurio, de bevelvoerder tijdens de kruisiging komt met een opvallend getuigenis aangaande Jezus: ‘Waarlijk, deze man was rechtvaardig’ (Lk. 23:47).
Jezus heeft dan ook gezegd, dat de verkondiging vanuit Jeruzalem zal uitgaan naar de heidenen (Lk. 24:47v) en dat de apostelen zijn getuigen zullen zijn in Jeruzalem, Judea en Samaria, en tot het einde van de aarde (Hnd. 1:8); in die volgorde. De rode draad in het boek Handelingen is de verkondiging van het Evangelie aan alle volken, vanuit Jeruzalem.

Kortom: hoofdthema’s in het tweeluik van Lukas zijn de positieve betekenis van de Tora (en het genuanceerde beeld van de Farizeeën) plus de respectvolle co-existentie van Joodse en niet-Joodse gelovigen.

Door zowel het eerste als het tweede boek van Lukas kan de hoogedele Theofilus de betrouwbaarheid erkennen van de dingen waarin hij onderricht is (Lk. 1:4). Handelingen is een legitiem vervolg op Lukas’ Evangelie, het is de bevestiging ervan. De schrijver is niet alleen maar geschiedschrijver, ook verkondigt hij een boodschap, over de Heer die in zijn gemeente werkzaam is; zowel in zijn eerste als in zijn tweede boek is hij prediker van het Evangelie. In Handelingen komt dat vooral naar voren in de toespraken. Lukas laat in Handelingen zien, dat het heilswerk van God doorgaat. Dit wordt onderstreept met vele citaten uit de Hebreeuwse Bijbel (veelal uit de Griekse vertaling daarvan, de Septuaginta).
De eerste christenen verwachtten een spoedige doorbraak van het Koninkrijk van God. Als Lukas Handelingen schrijft, geeft hij een beeld van de ‘tussentijd’, tussen Opstanding en Wederkomst: de tijd van de Kerk is ook weer heilstijd. Lukas wil met zijn beide boeken christenen opbouwen en onderrichten en niet-christenen werven voor de Boodschap van het Evangelie.

Ook zou nog meegespeeld kunnen hebben, dat Lukas wil laten zien dat christenen niet staatsgevaarlijk zijn. De positieve rol van romeinse militairen in zijn werk zal Theofilus aan gesproken hebben. Er is wel gesuggereerd dat Lukas zijn boek geschreven heeft als een verdedigingsrede voor Paulus in zijn rechtszaak; dat zou verklaren waarom het geschrift eindigt met Paulus’ aankomst in Rome. Hij benadrukt zowel het eigen bestaansrecht van het nieuwe geloof als de continuïteit met het jodendom. De door anderen gekozen optie om het christendom vrij te pleiten door het jodendom zwart te maken wijst hij af.

Handelingen 15 als scharnierpunt
De tolerantie t.o.v. de gelovigen uit de heidenen zegeviert onder de Joodse volgelingen van Jezus, maar is niet onbegrensd. De vraag wordt acuut welke regels gelden voor gelovigen uit de heidenen. Op de vergadering in Jeruzalem die bekend staat als het ‘Apostelconvent’ wordt vastgesteld, dat gelovigen uit de heidenen zich kunnen beperken tot het naleven van een aantal universele geboden, terwijl de Joodse gelovigen de hele Tora zullen onderhouden. Dit besluit is van centrale betekenis in het boek Handelingen. Een belangrijke conclusie van het Apostelconvent is, dat de Tora geenszins heeft afgedaan, maar heidenen die in de Messias zijn gaan geloven geen Joden behoeven te worden. In de eerste gemeente bleven Joden Joods en niet-Joden bleven niet-Joods en zo aanbidden zij samen dezelfde Heer.

Handelingen en de ‘vervangingsleer’
Traditioneel wordt Handelingen aangevoerd als bewijs, dat God zich van het Joodse volk zou hebben afgekeerd en zich tot de heidenen heeft gericht. De Macedonische oproep tot Paulus, het visioen dat Petrus krijgt op het dak van Simons huis in Jaffa en het massaal toetreden van heidenen tot de gemeente schenen de opvatting te ondersteunen dat God zijn volk had verworpen en zich een nieuw volk had gekozen.
‘Vervangingstheologie’ staat echter lijnrecht tegenover het Woord. Paulus zegt in het begin van Romeinen 11 nadrukkelijk, dat God zijn volk niet verworpen heeft.
En in Jeremia 31:35-37 lezen we: Dit zegt de HEER, die de zon heeft gemaakt als het licht voor de dag, de maan en sterren als de lichten voor de nacht, die de zee opzweept, zodat de golven bruisen, wiens naam is HEER van de hemelse machten: Pas als deze orde ophoudt te bestaan – spreekt de HEER – bestaat ook Israël niet meer, is het niet meer voor altijd mijn volk. Dit zegt de HEER: Zoals de hoogte van de hemel niet gemeten wordt, de diepte van het fundament der aarde niet gepeild, zo verwerp ik niet het nageslacht van Israël om alles wat het heeft misdaan – spreekt de HEER.
Er is gesteld, dat Paulus zich tot de heidenen wendde vanwege de verwerping van zijn boodschap door de synagoge. Het boek Handelingen ondersteunt deze visie in het geheel niet. Hoewel Paulus tot de heidenen gezonden was, ging hij evengoed op Sabbat naar de synagoge en werd daar uitgenodigd om de mensen toe te spreken.
Een van de teksten die vaak gebruikt is om te bewijzen, dat Paulus zich afkeerde van de Joden en zich tot de heidenen wendde, is 13:46v: Maar Paulus en Barnabas zeiden onomwonden: De boodschap van God moest het eerst onder u worden bekendgemaakt, maar aangezien u die afwijst en uzelf het eeuwige leven niet waardig acht, zullen we ons tot de heidenen wenden. Want de Heer heeft ons het volgende opgedragen: “Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken om redding te brengen, tot aan de uiteinden van de aarde.” Paulus citeert hier uit de profetie van Jesaja: Paulus vervult de belofte gegeven aan Israël om een licht voor de heidenen te zijn. Maar overal waar hij komt, gaat hij eerst naar de synagoge en predikt daar; ook als hij uiteindelijk in Rome komt, zoekt hij eerst contact met de Joodse gemeenschap daar.

Het boek Handelingen kan in belangrijke mate gezien worden als een pleidooi voor vrede tussen Joden en heidenen in het Lichaam van de Messias. Hoofdstuk 15 deelt het boek in tweeën.
Het boek wekt de indruk geschreven te zijn om de volgende doelen te dienen:
1) de geldigheid en gelijkwaardigheid van de bediening van Petrus en die van Paulus aantonen
2) de bediening onder de heidenen in het juiste perspectief plaatsen met respect voor de gemeente van Jeruzalem
3) laten zien dat de bediening onder de heidenen deel uitmaakt van Gods plan vanaf het begin en door Jezus zelf is opgedragen
4) uitleggen dat de goddelijke opdracht om het Evangelie te prediken aan te heidenen op geen enkele wijze een bedreiging vormt voor de Joodse identiteit van de apostolische missie of het naleven van de Tora en de Joodse traditie. Tot het laatst toe (28:17) benadrukt Paulus, dat hij niets heeft ‘misdaan tegen ons volk en de gebruiken van onze voorouders niet heeft geschonden.’

Geen opmerkingen: